Ik hapte naar lucht maar het leek onmogelijk om adem te halen. De druk van de achtbaan was te groot waardoor mijn longen zich niet meer konden vullen met lucht. Ik keek weg en voor een moment leek het alsof ik de hoofdrolspeler was in een horrorfilm. Met moeite slikte ik de brok in mijn keel zo veel mogelijk weg, bang dat ik zou gaan huilen. Ik voelde het zwarte, lege gat zijn plek weer innemen. Nog even en ik zou niks meer voelen. Op dat moment besefte ik dat ik dat gat zelf maakte, het was zelfverdediging en mijn manier van overleven.
“Had je dat niet even kunnen zeggen voordat ik hierheen kwam?”
“Doe normaal man. Je bent echt super gemeen aan het doen. Zij kan er toch niks aan doen dat die dingen gezegd worden.”
Lotte nam het voor mij op maar het ging als een waas aan mij voorbij. Nog steeds kon ik geen woord uitbrengen en leek het een nachtmerrie te zijn waar ik niet uit kon wakker worden. Ik moest daar weg maar ik stond aan de grond genageld.
“Ja dat is haar eigen schuld, had ze dat maar niet moeten doen. Hoe kan je dat doen echt tering smerig, gadverdamme. Als ik dat had geweten was ik hier nooit heen gekomen.”
Ik keek hem met een lege blik aan en met moeite kon ik nog net fluisteren dat hij dan maar weg moest gaan.
“Dat ga ik zeker doen.”
Zonder verder nog iets te zeggen draaide hij zich om, liep naar zijn scooter en reed weg.
Verbijsterd over hoe snel deze leuke situatie ook omgebogen was tot een verschrikkelijke situatie keek ik hem na. Ik staarde naar de wegrijdende scooter toen Lotte iets zei. Ik hoorde haar wel maar ik kon de woorden niet omzetten naar iets dat ik begreep. Ik hoorde Lotte nog een keer mijn naam zeggen maar nog steeds kwam het niet binnen. De leegte en het verdriet en ook de schaamte hadden mij volledig in hun greep. Ik wist dat het geen film was en ook geen nachtmerrie. Het was mijn leven. Ik had geen grip meer op mijn leven en ik kon geen nieuwe mensen leren kennen zonder dat zij mijn verhaal kenden. Het lege gat was nog overheersender dan daarvoor en het leek alsof ik daar volledig in weggezogen werd.
“Ik wil naar huis.”
“Snap ik, kom we gaan naar huis toe.”
Eenmaal thuis ging alles op de automatische piloot. Toen er werd gevraagd hoe mijn dag was, zei ik dat die prima was. Leeg en zonder emotie at ik mijn avondeten en ging ik naar mijn kamer toe.
Het lege gevoel had de overhand gekregen. Ik zat in mijn vensterbank en alle gebeurtenissen van de afgelopen tijd kwamen als plaaggeesten die je niet kon stoppen steeds omhoog. Het begin van de ellende, de opmerkingen, de veranderde gezichten, de haat, de vernedering, de schaamte, de verscheurende pijn en het verdriet. Ik kon er niet meer om huilen. Ik had genoeg gehuild en dit was het moment dat ik het niet meer aan kon. Het moment waar ik vanaf het begin zo bang voor geweest was had ik bereikt. Ik was al mijn belangrijke deeltjes kwijt, ik was helemaal kapot gemaakt. De gedachten om ermee te stoppen leken mij steeds meer aan te trekken. Hoe fijn zou het wel niet zijn om er gewoon mee te stoppen en alle ellende achter me te laten? Niet meer met tegenzin opstaan en mezelf naar school moeten sleuren. Niet meer uitgescholden worden, geen haatdragende opmerkingen meer van gezichten die veranderd zijn. Van gezichten die ik ooit vrienden noemde. Het leek een eeuwigheid geleden dat ik gelukkig was, dat ik plezier had op school en dat ik mezelf was.
Ik ging in mijn vensterbank zitten en ik deed het raam open. Ik keek naar beneden en ik zat er heel rationeel over na te denken. De voor en tegens tegen elkaar af te wegen. Mijn slaapkamerraam was op tweehoog, zou dat hoog genoeg zijn? Zou dit het moment zijn dat het eindelijk allemaal zou ophouden? Dat ik de wedstrijd van het leven niet meer hoefde te spelen? Zal ik gewoon opgeven, toegeven aan het feit dat de tegenstanders veel te sterk waren? Me overgeven aan het zwarte, lege gat dat mij opzoog?