De uren werden dagen, de dagen werden weken en de weken werden maanden. Het was een obstakel run die ik uit moest lopen. Maar ik hield vol, ik moest en zou de finish halen. De finish was het eindpunt maar tegelijk ook een beginpunt. De finish kwam steeds dichterbij en ik begon steeds harder te lopen. Ik voelde mijn energie langzaam terugkomen toen ik begon met het inpakken van mijn spullen. De verhuisdozen op mijn kamer werden gevuld met alles wat noodzakelijk was. Tijdens het inpakken kwam ik oude foto’s tegen uit de tijd voordat alle ellende begon. Ik liet ze door mijn handen glijden en vervolgens liet ik ze verdwijnen in de doos van de spullen die ik niet mee zou nemen. De gezichten op die foto’s waren schijnheilig, blije gezichten die een aantal maanden later zouden veranderen. Die er alles aan gedaan hebben om mij door het slijk te halen en het was hen gelukt. Het inpakken voelde dubbel. Enerzijds was ik niet te houden van blijdschap, anderzijds was het geen keuze die ik gemaakt had wanneer de ellende niet was begonnen.
Mijn wekker ging maar ik lag allang wakker in mijn bed. Vandaag was het zover, ik had de finish gehaald. Ik stapte uit bed en ik keek rond in mijn kamer. De avond daarvoor hadden we alle spullen al beneden neergezet zodat het inpakken vandaag makkelijker zou gaan. Mijn kamer was leeg, net zo leeg als dat ik me de laatste jaren gevoeld had. Ik kleedde me aan en liep naar beneden. Iedereen was nog boven en ik besloot om alvast te beginnen met het inladen van de bus. Een gevoel van vrijheid kroop door mijn lichaam heen toen ik de eerste doos had ingeladen. Kriebels in mijn buik zorgde ervoor dat ik niet goed wist of het blijdschap was of dat het zenuwen waren. Ik hoorde mijn ouders en broertjes ook beneden komen en terwijl mama een ontbijtje ging maken, hielp de rest mij met het inladen. De stapel dozen werd steeds kleiner en daarmee kwam mijn nieuwe start steeds dichterbij. Ik voelde hoe mijn energie bij het inladen van elke doos terugvloeide in mijn lichaam. Bij het inladen van de laatste doos was het alsof mijn aderen bestonden uit pure cafeïne.
“Isa, is alles ingepakt?”
“Ja volgens mij wel mam.”
“Oké mooi, zullen we dan gaan?”
“Ja!”
Huppelend ging ik naar buiten. Ik maakte de deur van het busje open en ging zitten. Nog 1,5 uur rijden en dan had ik eindelijk mijn eigen plekje in een nieuwe stad met nieuwe gezichten. Ik kon niet meer wachten. Ongeduldig keek ik om me heen op zoek naar mijn vader en broertjes. Iedereen ging mee om te helpen met het inrichten van mijn nieuwe huisje. Mijn broertjes kwamen langzaam een voor een naar buiten en lichtelijk geïrriteerd riep ik dat ze moesten opschieten. Daarna hoorde ik dat het alarm erop gezet werd en dat betekende dat ook mijn vader eindelijk naar buiten toe kwam. Mama zat ondertussen ook in het busje. Papa stapte in en startte de motor. Het teken dat we op het punt stonden om alle ellende achter te laten in dit ellendige dorp.
Ik keek naar buiten door het raampje van de bus. De huizen van onze straat maakten al snel plaats voor de weilanden langs de snelweg. De lantarenpalen flitste voorbij samen met de herinneringen van de afgelopen jaren. De verblindende herinneringen die ervoor zorgde dat alles in mijn lichaam voor een seconde verkrampte. Ik wilde er niet meer aan denken, maar als plaaggeesten bleven ze in mijn hoofd spoken. Ik hield mezelf voor dat dit nodig was om het achter mij te laten. Nog een laatste keer aan alles denken om vervolgens alles te kunnen vergeten.
Maar god, wat had ik mij daarin vergist.