“Isa, ben je wakker?”
In een klap was ik weer in de realiteit. Ik had een heerlijk weekend gehad met Julia maar ik moest er weer aan geloven. Met lood in mijn benen stapte ik mijn bed uit. Alles deed pijn, elk deeltje in mijn lichaam protesteerde toen ik me ging aankleden. Ik zag het nut er niet meer van in om me op te maken dus na het aankleden liep ik meteen door naar beneden. Ik was moe en ik had echt geen zin in school. Me mentaal voorbereidend op de dag at ik mijn boterham met kaas op. Ik kreeg amper een hap door mijn keel dus mijn ontbijt opeten was al een hele opgave. Nadat ik mijn ontbijt eindelijk op had, pakte ik mijn fiets en fietste ik wederom met tegenzin naar school toe.
De lessen gingen zoals gewoonlijk volledig langs mij heen. Ik was veel te veel bezig met de mensen om mij heen en vooral met de angst voor de mensen om mijn heen. Verzonken in gedachten hoorde ik de bel gaan, het was alweer pauze. Samen met Lotte ging ik boven op de gang zitten. Lotte was een van de weinigen die op school nog met mij om gingen. Ik voelde me schuldig tegenover haar, schuldig dat we niet gewoon in de kantine konden gaan zitten. Maar ik was heel blij dat ik niet alleen hoefde te lunchen en ik nog iemand had waarmee ik normaal kon praten.
“Isa, hoe was je weekend?”
“Ja echt top, ik ben met Julia naar de stad gefietst. Maar we waren totaal verdwaald.”
“Haha, echt iets voor jullie ook he.”
“Ja precies dat, hoe was jouw weekend?”
Ze vertelde wat ze had gedaan dat weekend toen ze erachter kwam dat ze haar eten vergeten was. Ze vroeg of ik even mee liep naar de kantine. Bij het woord ‘kantine’ kreeg ik al een adrenalineshot waar je bang van werd. Ik voelde de paniek alweer kriebelen en de stress omhoog kruipen. Maar ik besloot om mee te gaan. Zo erg kon het toch niet zijn als ik samen met haar was?
Met een bonkend hart en kriebels in mijn buik van de zenuwen liepen we de trap af. Lotte was nog een verhaal aan het vertellen maar dat verhaal kwam niet meer binnen bij mij. Ik scande de hele omgeving, zoals ik dat altijd deed wanneer ik in de buurt van de kantine kwam. Nog een meter of twintig en dan waren we in de kantine. Vluchtig keek ik nog even achterom en een moment twijfelde ik of ik niet gewoon moest omdraaien en boven moest wachten op Lotte. Maar ik was al te laat. Ik zag de mensen elkaar al aantikken, dit keer ook mensen die in een lager jaar zaten dan ik. Ik kon mezelf wel voor m’n kop slaan dat ik ingestemd had om mee te lopen naar de kantine. Wat deed ik mezelf nou weer aan?
En toen zag ik het groepje waar ik nog steeds zo bang voor was. Ik kreeg het warm maar niet op een fijne manier. Het was niet het warme gevoel dat je bijvoorbeeld krijgt wanneer je een schattige puppy ziet en warm wordt uit liefde voor het beestje. Het was een warm en tegelijkertijd kil gevoel dat je krijgt wanneer je weet dat je geen grip hebt op de situatie en het liefst weg wilt maar je niet weg kunt. Het was een tikkende tijdbom die ik tegemoet liep. Een bom vol met haatdragende opmerkingen en kwetsende woorden. De opmerkingen en woorden die ervoor zorgden dat ik steeds een klein deeltje van mij kwijtraakte. Die kleine deeltjes in mij lieten sterven waardoor het een kwestie van tijd zou zijn totdat ik mezelf niet meer zou herkennen.
“Wat doe jij hier vieze slet?”
“Kanker hoeeeer.”
“Ga maar snel weg, we moeten jou hier niet.”
Ik stond te trillen op mijn benen en mijn hartslag was zo hoog dat ik bijna bang was dat mijn hart het zou begeven. Ik zette nog een paar stappen in de kantine maar de opmerkingen bleven komen. Elke opmerking voelde als een messteek recht in mijn hart. Ik probeerde nog een paar stappen te zetten maar ik kon het niet meer aan. Het was te pijnlijk, te vernederend. Ik draaide me om, weg van alle haat gericht op mij en ik snelde de kantine uit.
Op de achtergrond hoorde ik tussen alle opmerkingen door Lotte mijn naam roepen. Ik negeerde het en ik ging nog sneller lopen richting de wc. De opmerkingen bleven even pijnlijk, het wende niet en het werd niet minder.
Ik zat met mijn hoofd in mijn handen op de wc. Ik moest vechten tegen de tranen die achter mijn ogen prikte. Ik voelde me zo ontzettend eenzaam. Het liefst zou ik de hele dag daar, in mijn eentje, op de wc blijven. In een hokje dat mij beschermde tegen de nare mensen daarbuiten. Maar ik wist dat ik geen andere keuze had dan naar de les toe gaan. Ik moest mijn veilige hokje verlaten. De bel ging en dat was het teken dat mijn wedstrijd weer begon.
Mijn rust zat erop en de tweede helft was in aantocht.