Er is één algemeen bekend zinnetje waar niemand op zit te wachten. Het betekent nooit iets goeds, het is het begin van een vaak lastig gesprek.
We moeten praten.
Vaak is het ook zo dat je niet eens weet waar het over gaat en dat wanneer je dat zinnetje hoort je meteen een schuldgevoel gemengd met een halve paniekaanval krijgt. Maar deze keer wist ik wel wat het betekende. Al was dat niet veel beter.
Ik keek mijn beide ouders aan toen ze samen mijn kamer binnenkwamen. Het was een paar dagen na de hockeytraining en nadat alle ellende begon.
“Isa we moeten praten.”
Dit was niet een moment dat je je afvroeg wat er aan de hand was. Dit was het moment waar ik zo tegenop zag vanaf het begin. Ik had de dagen van tevoren ook stiekem gehoopt dat het nooit bij mijn ouders terecht zou komen, maar ik wist dat dat onvermijdelijk was.
Dit was het dan. De enige plek waar er nog gezichten waren die mij niet anders aankeken dan een paar dagen geleden was nu ook kapot gemaakt.
Ik kon amper wat uitbrengen en ik zat mijn ouders stom aan te kijken. Ik had geen idee wat ik moest zeggen of wat ik moest doen. Het enige dat ik kon doen was huilen.
Nadat ik een onsamenhangend verhaal had opgehangen waarvan de inhoud op dit moment blanco is besloten mijn ouders dat het beter was om mijn laptop en telefoon beneden neer te leggen.
Daar zat ik dan, op mijn bed met een rood vlekkerig gezicht van het huilen en zonder laptop en telefoon.
Hij heeft er niet alleen voor gezorgd dat vrijwel iedereen mij had laten vallen en ik nergens meer normaal kon komen, maar hij had zelfs mijn telefoon en laptop afgepakt.
Mijn fucking telefoon en laptop.
Wat een klootzak.